Doorgaan naar hoofdcontent

Leestekst + vragen Jongeren moeten niet kieskeurig zijn (2015)

Deze tekst komt uit een digitale krant.
Bij deze tekst horen 8 vragen.
 
alinea 1
De tijd dat voor jongeren de mooie banen voor het oprapen lagen, is voorlopig voorbij. Toch is er nog volop werk. Pak alles aan!
 
alinea 2
De werkloosheid en in het bijzonder de jeugdwerkloosheid stijgt. Het vinden van werk is voor veel mensen sinds mensenheugenis niet zo moeilijk geweest als nu. Toch is er nog volop werk in bepaalde sectoren, met name in de landbouw, de vleesverwerkende en grafische industrie en in de techniek. Maar daar wil geen Nederlandse jongere werken. Zijn we niet te verwend en kieskeurig geworden? Jongeren zonder werk zouden hun verwachtingspatroon moeten aanpassen. Werk is werk.
 
alinea 3
Het belang van werk als bron van inkomsten en zinvolle dagbesteding is niet te overschatten. Werk blijft de beste manier om uit de armoede te blijven. Er bestaat ook een sterke relatie tussen 'thuiszitten' en het gevoel 'er niet meer bij te horen'. Een mens moet op een bepaald moment voor zichzelf kunnen zorgen. Niemand voedt zijn kinderen op in de hoop dat ze levenslang afhankelijk van hun ouders of de gemeenschap zullen zijn. Onderzoek wijst uit dat mensen met een betaalde baan gelukkiger zijn dan mensen zonder betaald werk. Het type werk is daarbij van ondergeschikt belang. En er is werk, sterker nog, sommige werkgevers geven een baangarantie aan jongeren die zich willen laten scholen voor een bepaald beroep. Toch lukt het hen niet om jongeren te werven.
 
alinea 4
In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn op vrij grote schaal werknemers uit Zuid-Europa en Noord-Afrika gehaald om hier te werken in fabrieken. Dat was vaak zwaar, laag betaald en smerig werk dat veel Nederlanders niet meer wilden doen. Maar het type fabriekswerk uit die jaren bestaat niet meer. Werken in de landbouw of de industrie is nog steeds zwaar, maar het is in ieder geval schoon, veilig en niet slecht betaald. Het beeld dat sommige mensen hebben van werk in bijvoorbeeld de metaalindustrie, strookt niet met de werkelijkheid. Misschien kunnen scholen hierbij een rol spelen, of misschien kunnen mensen zelf eens gaan kijken.
 
alinea 5
Jongeren onder de 27 die niet werken, hebben geen recht op een uitkering. Er bestaan maar twee smaken: je werkt óf je gaat naar school. Toch zitten er nog heel wat jongeren thuis die niet werken, niet naar school gaan en die door hun ouders worden onderhouden. Sterker nog: soms zijn het juist de ouders die aangeven dat hun kind niet in een fabriek hoeft te werken. Zij vinden dit werk te min voor hun kind.
 
alinea 6
Om een goede baan te kunnen krijgen, zijn drie dingen nodig: een opleiding, werkervaring en een goede werkhouding. Hoe hoger de opleiding, hoe groter de keuze uit werk en hoe meer aaneengesloten werkervaring, hoe groter de kans op een baan. Een werkgever zit niet te wachten op iemand van 26 jaar oud zonder opleiding die drie jaar thuis heeft zitten wachten tot hij de juiste baan in zijn schoot geworpen kreeg. Bovendien leren mensen werknemersvaardigheden af naarmate ze langer thuiszitten, zoals bijvoorbeeld het hebben van een normaal dag- en nachtritme. Hoe langer je thuiszit, hoe moeilijker het is om met plezier en succes aan het werk te komen. Dat geldt ook voor mensen met een hoge opleiding. Zeker voor jongeren is het dus van belang werk aan te nemen dat voorhanden is. Soms heb je geen keus tussen leuk en leuker werk, maar moet je investeren in jezelf om te kunnen groeien. Op de middellange termijn gaan veel ouderen met pensioen en ontstaat een tekort op de arbeidsmarkt. Investeer nu en profiteer daar later van.
 
alinea 7
Ik durf te beweren dat er voor iedere jongere die echt wil werken een vacature bestaat. Het kan niet zo zijn dat werknemers uit het buitenland komen om werk te doen dat thuiszittende jongeren niet willen doen of van hun ouders niet hoeven doen. Sommige werkgevers uit de metaal- en grafische industrie geven een baangarantie aan mensen die zich willen laten scholen in een van deze sectoren. Geen smerig werk zonder perspectief, maar een kans om zelfstandig te zijn. Zie dit als een investering in jezelf en in je toekomst. Jongeren, wees niet kieskeurig, maar ga aan de slag!
 
Leestekst 5. Jongeren moeten niet kieskeurig zijn
Bij deze tekst horen vraag 22 t/m 29.
 
Vraag 22.
Wat is het doel van de schrijver?
A Hij wil de lezer ervan overtuigen dat er voor jongeren genoeg werk te vinden is als ze niet te selectief zijn.
B Hij wil de lezer informeren over arbeidsmogelijkheden die er voor jongeren zijn in verschillende sectoren.
C Hij wil de lezer uitleggen wat jongeren het beste kunnen doen om een zo goed mogelijke baan te vinden.
 
Vraag 23.
Wat doet de schrijver in alinea 2?
A Hij geeft het gevolg van de groeiende jeugdwerkloosheid aan.
B Hij geeft voorbeelden van sectoren waarin moeilijk werk te vinden is.
C Hij spreekt de bewering tegen dat het moeilijk is om werk te vinden.
 
Vraag 24.
In alinea 3 staat: "Toch lukt het hen niet om jongeren te werven."
Wie bedoelt de schrijver met "hen"?
A de gemeenschap
B jongeren
C werkgevers
 
Vraag 25.
In alinea 4 staat de zin: "Het beeld dat sommige mensen hebben van werk in bijvoorbeeld de metaalindustrie strookt niet met de werkelijkheid."
Wat bedoelt de schrijver hiermee?
A Er is niet zoveel verschil tussen het beeld dat men heeft over werken in de metaalindustrie en de werkelijkheid.
B De metaalindustrie brengt verkeerde informatie over werken in deze branche naar buiten.
C Jongeren hebben een verkeerd beeld van hoe het is om te werken in de metaalindustrie.
 
Vraag 26.
Wat is de belangrijkste zin van alinea 6?
A "Om een goede baan te kunnen krijgen, zijn drie dingen nodig: een opleiding, werkervaring en een goede werkhouding."
B "Een werkgever zit niet te wachten op iemand van 26 jaar oud zonder opleiding die drie jaar thuis heeft zitten wachten tot hij de juiste baan in zijn schoot geworpen kreeg."
C "Hoe langer je thuiszit, hoe moeilijker het is om met plezier en succes aan het werk te komen."
 
Vraag 27.
Wat bedoelt de schrijver in alinea 6 met 'werk dat voorhanden is'?
A werk dat je met een hoge vooropleiding kunt doen
B werk dat je met je handen moet doen
C werk waarvoor werknemers gezocht worden
 
Vraag 28.
Wat doet de schrijver in alinea 7?
A Hij beschrijft een gevolg van de werkloosheid bij jongeren.
B Hij geeft een samenvatting van de hele tekst.
C Hij noemt de branche met de meeste vacatures.
D Hij spoort jongeren aan om aan het werk te gaan.
 
Vraag 29.
Wat is de beste samenvatting van deze tekst?
A Door de stijgende jeugdwerkloosheid komen veel jongeren thuis te zitten. Velen van hen hebben geen recht op een uitkering en zullen moeten kiezen voor een baan die ze niet erg aanspreekt.
B In bepaalde sectoren is er voor jongeren voldoende werk te vinden. Ze moeten bij het zoeken naar werk niet te veeleisend zijn en ook solliciteren op banen waar hun voorkeur niet echt naar uit gaat.
C Jongeren kunnen steeds moeilijker een baan vinden die ze leuk vinden. Veel van het werk dat Nederlandse jongeren niet willen doen, wordt door werknemers uit het buitenland gedaan.

Antwoorden tekst 5 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Voorbereiden op het Examen Lezen en Luisteren MBO 2F

Het MBO-examen Lezen en Luisteren 2F bestaat meestal uit 4 leesteksten en 3 luisterteksten. De tekstsoorten zijn informatief, instructief en betogend.   De onderwerpen hebben vaak te maken met het milieu, de gezondheid, werk, burgerschap. Veel mensen denken dat ze dit examen niet kunnen voorbereiden, omdat de teksten en de vragen toch steeds anders zijn. Het soort vragen dat gesteld wordt is echter wel steeds hetzelfde. Als je weet welke vragen er gesteld kunnen worden, kan je je daar wel op voorbereiden door te zorgen dat je de bijbehorende begrippen wel kent (denk aan signaalwoorden, tekstsoorten, hoofdgedachte). Begin altijd met oriënterend of scannend lezen. Kijk naar de belangrijke plaatsen in de tekst, zoals de titel, de eerste (inleiding) en laatste alinea (slot) en alle tussenkopjes. Als je de tekst helemaal gaat lezen, verdeel je de tekst in deelonderwerpen. Hieronder staan enkele veelvoorkomende vragen: ·          Wie zegt ...

Oefeningen voor het Centraal Examen

Onderstaande oefeningen kan je doen met bijna elke tekst. Zoek een tekst in je leerboek, in de krant of een tijdschrift en maak een oefening. Wanneer je samen met een klasgenoot de oefening maakt, kunnen jullie je antwoorden vergelijken en bespreken. Oefening: Een tekst Nederlands lezen en tekstsoort en opbouw bepalen WAAROM doen we dit? Het examen Nederlands komt eraan! Daarom ga je trainen op onderdelen en deelvaardigheden die nodig zijn om het CE goed te kunnen maken. In deze oefening oefen je het herkennen van de tekstsoort, het onderwerp/hoofdgedachte en de opbouw van de tekst. WAT doen we? Een tekst lezen en ‘ontleden’ HOE pakken we het aan? Stap 1: Bekijk de tekst oriënterend. Lees de titel, de tussenkopjes en kijk naar de bron. Wat is de tekstsoort? Stap 2: Lees de inleiding en het slot. Wat is het onderwerp? Stap 3: Lees intensief. Wat is de hoofdgedachte? Stap 4: Verdeel de tekst in inleiding, kern en sl...

Luisteren - oefeningen uit het Centraal Examen 2013

Luisterteksten   Bij de luisterteksten is er eerst het hele filmpje of luisterfragment. Per vraag kan je een onderdeel van het filmpje nogmaals beluisteren. Mobiel schademelden Je ziet een filmpje waarin Henk in zijn auto tegen de auto van Vera botst. In het filmpje wordt uitgelegd hoe je de schade kunt melden. Het fragment duurt ongeveer 2.30 minuten. Bij dit fragment horen 8 vragen.   22.       Het filmpje begint met een aanrijding. Wat wordt hier bedoeld met: "Een aanrijding zit in een klein hoekje"? A         Bij de aanrijding is een hoek van het voertuig beschadigd. B         De aanrijding is gebeurd op een hoek van de weg. C         Een aanrijding kan altijd onverwacht gebeuren. 23.         Henk is met zijn auto tegen die van Vera aangereden. Wat hebben Henk en Vera ...